Column: de angstige week van Roderik Six

Er bestaan, dat is waar, goede en slechte recensenten. Maar ook hier ligt ’t heel eenvoudig: een goede recensent is er een die goed schrijft, een slechte een die slecht schrijft. Anders niet. Maar wat zijn hun oordelen dan waard? Doorgaans niets.

526884Wellicht moet Roderik Six dit citaat van Gerrit Komrij maar in het achterhoofd houden wanneer hij volgende week de weekendbijlage van De Morgen openslaat en leest Neen, Roderik Six, die is het niet. Vier literaire (jonge) honden – Kris Van Steenberge, Griet Op de Beeck, Lara Taveirne en Ann De Craemer- gingen hem reeds voor. Genadeloos liet literaire dierenarts J. De Witte (pseudoniem van?) hen inslapen omdat ze niet langer onze ogen zouden teisteren met hun kromme schrijfsels. Wat verkoopcijfers ook mogen beweren, volgens De Witte kunnen ze alleen maar vervalst zijn op een schaal die Stalin zou doen blozen.  Ofwel zijn we allemaal incompetente lezers geworden die zich, op straf van dood, nooit meer in een straal van minder dan 100 kilometer van een boekenwinkel mogen bevinden. Ons oordeel is immers … verkeerd. De laatste jaren hebben wij, de laatste lezers, ons massaal laten misleiden door uitgeverijen die meer aandacht besteden aan cijfers dan letters. Mogen we onze ogen openen voor deze demagogie en ons scharen achter de nieuwe verlosser van de mediocriteit. J. De Witte zal zich op de donderdag voor Pasen aan ons openbaren en vol verwondering zullen wij ons laven aan zijn woorden.

Maar ondertussen erger ik me elke zaterdag dood aan die twee bladzijden krant die -weliswaar met enige zweem van ironie- door deze messias van het ware woord volgeschreven worden.  In tijden waarin boekenkaternen dunner worden dan de politieke discussies in dezelfde krant, trekt men twee volle bladzijden uit om een nieuwe generatie schrijvers onderuit te halen. Wat is er gemakkelijker dan een vilein druppeltje onzin te zien uitdijen tot grote cirkels Schadenfreude? Want dat doet J. De Witte perfect. Genadeloos fileert hij de boeken naar woorden en zinnen om zijn mening kracht bij te zetten. De premisse is duidelijk: jonge schrijvers mogen het niet zijn.

Deze schrijver is het niet. Hij moest de oceaan over om eindelijk een uitgever te vinden en tot mijn grote spijt bevond deze zich niet in Papoea-Nieuw-Guinea, maar in de Ongeletterde Staten van Amerika. Dat vrouwen helemaal geen verstand hebben van literatuur bewijst deze publicatie ten gronde, dezelfde grond waartegen de uitgeverij zich binnen onafzienbare tijd ook zal bevinden, als men dergelijk fonds blijft aanhouden. Zijn zinnen getuigen van een dyslectische aanleg die zich genadeloos uitstrijkt over de honderden pagina’s tekst. Elk detail wordt tot in den treure uitgemolken waardoor je als lezer zelden weet waarheen de schrijver je leidt en je bij momenten zin hebt om de zee die hij zo veelvuldig beschrijft in te stappen met het boek aan je benen gebonden. Zware literatuur in elke betekenis van het woord. Zijn schrijfstijl doet vermoeden dat de auteur nog niet lang geleden een computer heeft aangeschaft en niet weet dat hij de toetsen niet te lang moet beroeren om een woord te produceren. Getuigen hiervan zijn de vele schrijffouten die ik nu met de mantel der liefde toedek en een eigen idioom zal noemen, terwijl het in feite gewoon een slechte eindredactie was.  Over het plot zelf kan ik kort zijn, maar spijtig genoeg deelt de auteur niet mijn mening. Meer dan 800 pagina’s heeft hij nodig om zijn gedrocht op papier te zetten. Er mag geen substantief opduiken of er hoort een adjectief bij, een neologistisch adjectief om correct te zijn. De zee is nooit een verzameling van golven en schuimkopjes, neen, ze is klootbeklemmend of snotgroen. De openingsscène waarin het hoofdpersonage niertjes bakt als ontbijt duurt langer om te lezen dan om zelf naar het plaatselijke warenhuis te rijden, de ingrediënten te kopen, en er vervolgens thuis zelf mee aan de slag te gaan. (op voorwaarde dat er überhaupt nog ergens orgaanvlees in de handel te krijgen is). De olfactorische beschrijving van de urine die zich met de kooklucht mengt en herinneringen oproept aan de oorspronkelijke functie van dit orgaan dat nu gebakken wordt, maakt het er allemaal niet beter op. En zo kabbelt het zootje maar verder.  Meer dan 800 bladzijden heeft deze auteur nodig om één dag te beschrijven in het leven van twee Ierse nobody’s. Dat de corrector het uiteindelijk ook opgegeven heeft, bewijst het laatste hoofdstuk waarin geen enkel leesteken meer optreedt. Neen, James Joyce, die is het niet.

Joyce mag zich gelukkig achten dat er in het Dublin van de vorige eeuw geen J. White rondliep op de redactie van The Irish Morning, want genadeloos zou hij neergesabeld zijn. Maar even terug naar de kern van de zaak. Waarom ligt de woordenbrij van J. De Witte me niet? Omdat hij selecteert en niet illustreert. Hij sabelt neer zonder op te bouwen. Voor elke slechte zin, zou hij een tegenvoorbeeld uit de wereldliteratuur kunnen aanhalen waardoor zijn betoog onderbouwd wordt. Als je bij Griet Op de Beeck schrijft dat we worden wie we zijn, illustreer dat dan niet alleen met cafémeningen zoals ja, daar gaan we weer! Drie voor een stuiver! Vul de zeepbellenmachine! Geef toe twee bladzijden in De Morgen krijgen en dergelijke zinnen mogen schrijven: zwak moment van de eindredacteur zal ik maar zeggen.  Neen, beste J. verwijs dan naar voorbeelden die wel de canon gehaald hebben:

  • David Copperfield (niet de goochelaar wel te verstaan) – Charles Dickens
  • De Toverberg – Thomas Mann
  • De kleine Johannes – Frederik van Eeden
  • The world according to Garp – John Irving

om er slechts enkele te noemen. Van mij mag je zelfs de Seynaeves vermelden omdat we als Belgen nu eenmaal niet om Hugo Claus kunnen. Op die manier groeit je ironie en kan je je op sommige momenten zelfs de nieuwe G.K. Chesterton wanen. Een boek dat de lezer verstaat, verdient geen recensie. In dit opzicht heeft de Poolse schrijver Wieslaw Brudzinsky, wiens citaat ik moest opzoeken omdat mijn parate kennis, net zoals bij velen tegenwoordig, zich bevindt op de Googleservers in Eemshaven, Dublin, Singapore of elders ter wereld, gelijk (heerlijk om nog eens een klammerbau te gebruiken).

Wellicht zijn onze literaire honden niet langer fiere Duitse herders, maar gezellige huiseigen labradors. Wat we ook mogen beweren, we leven in een consumptiemaatschappij waarin de klant altijd koning is en zal blijven. Uw ‘recensies’ zullen daar niet veel aan veranderen. Ik denk niet dat Roderik Six wakker zal liggen van uw recensie  in de volgende weekendeditie van De Morgen. De vernietiging door IS van ons werelderfgoed zou ons meer zorgen moeten baren. Neen, J. De Witte, die is het niet.